SAS Papua

Aanvulling april 2024:

Verslag Papuareis 9-20 februari 2024
Deelnemers aan deze reis waren:
Vanuit SAS: Frans Ang (penningmeester) en José van Diepen (voorzitter)
En Dineke van der Bijl, zus van pater Ton Tromp (die is overleden mei 2023)

Heenreis
Na een lange voorbereiding vertrokken we vrijdag 9 februari naar West-Papua met veel kilo’s bagage (waaronder 12 blikken gevuld met kleine stroopwafeltjes, houten tulpen, bedrukte linnen tassen, 100 schuifpuzzeltjes en 10 rugzakjes. De laatste twee waren cadeautjes van het Augustinianum.
De vlucht ging van Amsterdam naar Doha (Qatar) waar we 5 uur moesten wachten. Uiteraard hadden we ons daarop ingesteld. Het vliegveld van Doha is prachtig, er is een botanische tuin in het gebouw, het was er ruim en van alle gemakken voorzien.

Daarna door naar Jakarta en na het regelen van een visum en wat andere zaken zouden we 8 uur moeten wachten. Gelukkig waren daar de zus en zwager van Frans die ons ophaalden en meenamen naar het PIK (Pantai Indah Kapuk = vrij vertaald Prachtig Kapokstrand) om het Chinese Nieuwjaar te vieren. Daar kregen we weer energie van, heerlijk gegeten en gedronken en op tijd weer terug naar de luchthaven om onze reis naar Sorong voort te zetten.

Wilt u ook meegenieten van deze prachtige reis naar Papua: Lees hier verder….

Aanvulling december 2023:

Dit is de laatste Nieuwsbrief van Stichting Augustinianum Sorong Papua, van december 2023.

Harry en Jorien Meelen -Ruijters zijn afgelopen jaar op bezoek geweest in Indonesië, hun reisverslag kunt u hier lezen.
En, de school ‘het Augustinianum’ in Eindhoven bestaat 125 jaar, gefeliciteerd!

Augustinian Newsletter
Province of Our Mother of Good Counsel, Austral-Asia
Lent 2021  (p. 24-26)

In deze bijdrage in de ‘Augustinian Newsletter’ kijkt de bekende Augustijnen pater Ton Tromp osa terug op vijftig jaar augustijns leven en werken in Papua-Barat.  

        
afb.: Het artikel in de Augustinian Newsletter

Ton Tromp VIJFTIG JAAR IN WEST-PAPUA
Uit de Augustijner Nieuwsbrief Nr. 1 2021:

Het jaar 2020 markeerde het gouden jubileum van de aanwezigheid van Anton (‘Ton’) Tromp osa in wat sinds 1 mei 1963 is uitgeroepen tot de provincie Irian Barat van Indonesië.


Het werd een gouden jaar genoemd, en zo bleek het ook te zijn. De ‘Austral-asian Province Newsletter’ is Anton schatplichtig omdat hij hen de afgelopen vijftien jaar voortdurend nieuws en beelden heeft gestuurd van de bediening van de Orde in West-Papua, waarvan de Augustijnen onze broeders zijn die het dichtst bij Australië wonen. Een speciale dank aan nabestaanden in Nederland van overleden Nederlandse Augustijnen die voor deze Nieuwsbrief in hun familiefotoalbums de hier opgenomen foto’s van West-Papua-bediening tientallen jaren geleden hebben gevonden. [ Editor ]

Anton: Mijn benoeming tot de Nederlandse Augustijner Missie in Papoea kwam niet als een verrassing en ik accepteerde het als een uitnodigend avontuur. Twee jaar voor mijn priesterwijding was besloten dat ik daarheen zou gaan, en mijn seminarieopleiding werd vervolgens uitgebreid met culturele antropologie, taalstudie, een medische cursus, enz.
Voor mijn enculturatie in West-Papua las en luisterde ik veel naar ervaren zendelingen. Ik probeerde geen vooroordelen te hebben, een open geest te houden, gewoon ‘aanwezig’ te zijn en alles in me op te nemen.
Meer luisteren dan praten, en meer vragen dan antwoorden.
Toen ik daar aankwam, was ik pas 24 jaar oud; daarom werd tussen de Provinciaal en bisschop Piet van Diepen osa (Bisdom Manokwari) afgesproken dat ik na drie tot vier jaar in Papoea een aantal vervolgstudies zou gaan doen. Het bleek een master in sociologie
te zijn aan het Asian Social Institute in Manilla, Filipijnen.

kaartje Papua-Barat, indeling bisdom


Hoewel gelegen in een afgelegen en geïsoleerd deel van de wereld, hebben de inheemse west-Papua inwoners geleefd in- en weten zij zich adequaat in deze tropische bossen te handhaven,- al honderden jaren.
Verbazingwekkend !
Dus voor ons zendelingen was het de vraag om achter dit wonder te komen en zich altijd af te vragen waarom iets werd gevoeld, gedaan en uitgedrukt zoals het werd gedaan. Niets mag a priori ‘vreemd’ zijn.

Als je in een geïsoleerd dorp woont, op het platteland, met portofoon alleen voor officiële zaken, slechte publieke radio-ontvangst (Nederlandse omroep), en zonder buitenlanders in de buurt, had men geen keus; de aanpassing verloopt soepel. De nieuwe taal die ik moest leren was bahasa -Indonesisch. Onze dialogen waren meestal op een ‘laag niveau’ over het dagelijks leven, bruidsprijzen,
misdaden, veeteelt en landbouw, en niet over het wereldtoneel, de politiek of het theologische discours.

Toen ik aankwam, was het voor mij rechtstreeks naar een jungleparochie – drie en een half jaar in 1970- 1973 als assistent-pastoor in Bintuni, aan de MacCluer-golf, het zuidelijke deel van de zogenaamde Bird’s
Head ( Vogelkop) op elke kaart van Indonesië.
De pastoor daar was pater Ben (Bernardus) Noords osa, de enige Europeaan in de omgeving. Hij zat er al acht jaar. Het was jammer dat Bintuni in die jaren de enige parochie/missie in het bisdom was die geen Religieuze Zusters had. Bintuni was toen een stad van ongeveer 3.000 mensen (nu 15.000). Als buitenstations waren er ongeveer dertig dorpen, waarvan twintig katholiek, met nog ongeveer 15.000 mensen. Het is een kustplaats aan de monding van de Bintuni-rivier in de buurt van de Bintuni-baai of de MacCluer-golf. Vanuit Bintuni moesten we een twintigtal dorpen langs de rivieren van de noord- en zuidkust van Bintuni Bay dienen. Sommige dorpen waren alleen per boot te bereiken, en andere alleen door door de jungle te trekken. De mensen hadden houten kano’s uitgegraven (zie foto in krant). De kerk had een eigen motorboot met een paar motoren van dertig pk en kon ongeveer vijftig ton vracht vervoeren. Regering, politie en leger hadden geen boot; ze moesten om hulp vragen aan de Kerk.

Een kustschip uit Sorong zou ongeveer eens in de twee maanden langskomen. De katholieke bisdommen in West-Papua hebben hun eigen lichte vliegtuigen, in die jaren drie of vier Cessna 185’s, opererend als Associated Mission Aviation (AMA).
Een Cessna-vliegtuig kwam een of twee keer per twee maanden naar Bintuni. De priester moest de grasbaan (800 bij 40 meter) om de twee of drie weken maaien.
Er was geen elektriciteitsdienst in Bintuni. Het kerkterrein had een eigen generator; daarnaast hadden twee Chinese winkels de enige andere generatoren in de wijk. Er was ook geen openbare watervoorziening; je moest ofwel je eigen put graven, regenwater opvangen, of anders drinkwater uit de nabijgelegen rivier scheppen, zoals elk dorp deed. Het lokale dieet: het basisvoedsel was sago (het zetmeel van de sagopalmboom) en zoete aardappelen, yams en cassave; we hadden genoeg vis, en af en toe varkensvlees of herten. Rijst werd geïmporteerd, maar niet genoeg voor ons om elke dag wat te kunnen eten. Alles was erg basic, bijvoorbeeld toen we een paar maanden geen suiker hadden, maar we hadden stokjes suikerriet.

We probeerden elk dorp minstens eens in de drie maanden te bezoeken. Salarissen voor de leraren ( ook aan die leraren in overheidsscholen) werden door de pastoor geleverd tijdens zijn bezoeken aan de dorpen. De priester bracht ook benodigdheden mee voor die lerarenfamilies en catechisten (wat je maar kunt bedenken, van ijzeren machetes en bijlen tot ondergoed, van snoepjes tot vishaken, enz.).
Een deel van het pastoraal werk bestond uit handel, het omgaan met voedselvoorziening, bouw en onderhoud van motoren en gebouwen. Een deel van de tijd werd besteed aan communicatie, wandelen in de jungle, reizen per boot, het gras van de landingsbaan maaien, de maaier en de generator repareren, omgaan met dieselolie en kerosine (vaak geleverd door vliegtuigen).
Voor mij toen ik nieuw was in West-Papoea, was er niet veel gevoel van isolatie; integendeel, helemaal geen eenzaamheid of privacy, altijd omringd door mensen. De kinderen vergezelden je als je een bad ging nemen in de rivier, de Bintuni-volwassenen kwamen ’s avonds naar de pastorie waar elektrische verlichting was, gewoon om te zitten en te praten, om naar de foto’s in oude tijdschriften te kijken, om te kaarten, enz.
Zelfs toen pater Ben Noords en ik daar de enige twee waren,
spraken we samen Indonesisch. Zo was er jarenlang geen Nederlands te horen (behalve tijdens onze bezoeken aan het diocesane kantoor in de stad Manokwari, maximaal één keer per jaar).

Elke parochie had ook een klein internaat (in Bintuni, (toen ongeveer veertig kinderen), dus die kinderen studeerden in de school in de achtertuin van de parochie. Er was geen andere realistische handelwijze voor een buitenlandse zendeling dan zich aan te passen, te doen wat anderen eerder al jaren deden. Geen reden voor innovatie! Er was een grote kloof tussen de moderne post Vaticanum II Nederlandse Kerk en deze afgelegen traditionele jungle Kerk. (Welke zendeling had gehoord van de veranderingen in de kerkelijke wereld? Wie bleef theologie lezen? Slechts een of twee, naast onze bisschop, Piet van Diepen osa, die de
latere zittingen van het Vaticaans Concilie had bijgewoond). Blijf zoveel mogelijk gezond, vanwege altijd de aanwezigheid van malaria, tropische wonden, enz., Wees nuchter, wees praktisch, verenig mensen van de
verschillende stammen en migranten van andere Indonesische eilanden, besteed aandacht aan de ontwikkeling van dorpsgemeenschap, gezondheidszorg en scholing. Onderwijs is de weg vooruit. Respecteer
de lokale cultuur. Spreek de taal zo goed mogelijk. Kom de natuur kennen.

De lokale bevolking is erg religieus. Allah is in de buurt. De dood hoort bij het leven. Ze hebben een kosmologische kijk, waar natuur en cultuur niet gescheiden zijn, waar ‘mens’ ‘deel uitmaakt van de natuur’ en niet de baas is die de natuur beheerst. Solidariteit met de minderbedeelden en de mensen die lijden is evident. De overgangsrituelen (geboorte, huwelijk, dood) worden door iedereen gezien. Aan seksuele
voorlichting nadien is geen behoefte( ha, ha!!).
De gemeenschap, het gezin, zijn belangrijker dan het individu. Tragedie vindt plaats als gevolg van ‘slechte geesten’, van ‘Satan’. Hoe wuif je ze weg of val je ze aan? Geen zorgen of je niet beschermd wordt in de
handen van God. De mens is medeschepper en mede-salvator. Het wereld-hiernamaals is nog steeds ‘onze’ wereld (met de overledene alomtegenwoordig).

Europese aanwezigheid ervaren sinds Nederlandse koloniale bestuurdersin 1925 voor het eerst door het gebied waren verhuisd. Toen ik daar acht jaar na pater Ben Noords osa aankwam, zei hij dat hij zich zeer welkom en thuis had gevoeld.
Priesters waren de verbinding van het volk met de rest van de wereld en zij waren agenten in het Nieuwsbrief SAS verenigen van de stammen. Ze deelden met ons alles wat ze hadden en waren er trots op katholiek te zijn. Een paar dorpelingen waren polygaam, laat het zijn…

De Indonesische militaire aanwezigheid na 1969 was altijd een last en een bedreiging. Elke persoon of familie was katholiek, protestant of moslim. Katholieke dorpsleiders hielden een zondagsdienst in afwezigheid van een priester. Pater Paul Trorba osa, de tweede Papoea-Augustijner priester, nu in de zestig, kwam uit Bintuni.
Zo ook pater Lewi Ibori osa, nu in de vijftig en vicaris-generaal van het bisdom Manokwari-Sorong. Er zijn ook een aantal religieuze zusters uit Bintuni geweest. Tegenwoordig zijn er binnen het bisdom Manokwari-Sorong twintighonderd parochies, waarvan de Orde er vijf bemand (maar niet Bintuni). De andere parochies worden geleid door seculiere geestelijken van het bisdom, plus een paar seculiere priesters in bruikleen van andere bisdommen in Indonesië, en enkele vrijwillige priesters die karmelieten of missionarissen van het Goddelijke Woord zijn.

Sinds 1956 hebben in totaal veertien Nederlandse augustijnen in deze missie gediend, van wie er nu drie in nederland wonen: Arnold Neijzen, 93 jaar oud, bracht 57 jaar door in Papoea, Piet Giesen, 81 jaar oud, bracht meer dan twintig jaar door in Papoea en Jan van Dril, 80 jaar oud, bracht twintig jaar door in West-Papoea. Jan van Dril is nog steeds
pastoraal actief als pastoor in Medemblik.
Hier in Papua accepteerden we in 1985 voor het eerst kandidaten voor de Orde, te beginnen met een noviciaat. Tegenwoordig is ons Vicariaat zeer gezegend met een jaarlijkse stroom postulanten die het binnendringen. We ontvangen kandidaten – klerikaal en nietklerikaal – die binnen de Augustijner broeder-schap een groot scala aan praktische en academische vaardigheden ontwikkelen en het vicariaat naar een vruchtbare toekomst zullen leiden.

De relatief recente opmars van delegatiestatus tot vicariaat van Papua, Indonesië was een vreugdevolle en langverwachte gelegenheid. Onze vicariaatsleider is pater Jan Pieter Fatem osa. Het vicariaat is toegeschreven aan de provincie Cebu, die stap vol opportuun is voor beide Augustijner jurisdicties. Het heeft er al toe geleid dat twee van onze broeders, pater John Yempormase osa (parochiepriester) en diaken Fransiskus M’baa osa, de bediening delen met twee broeders uit de provincie Cebu in het bestuur van een parochie in de buurt van Ketapang, (zie pagina 21) in het Indonesische deel van het eiland Borneo.

Kortom, heel 2020 was een gezegend jaar voor mij, en gelukkig is ons deel van West-Papua slechts licht aangeraakt door Coronavirus. Met het verstrijken van de jaren (dus heel snel!), zijn de meeste van mijn vorige verantwoordelijkheden nu in de bekwame handen van jongere broeders overgegaan, en dat is goed voor alle betrokkenen. Ik dank God voor mijn leven en voor mijn roeping om ooit cor unum et anima una in Deum te zoeken. Semoga Tuhan Yesus selalu menyertai kita. (“Moge Christus Totus altijd bij ons zijn!”)

Ton Tromp OSA

Anton Tromp in 2020

Graag uw bijdrage aan de Villanovascholen: 

Fifty Years in West Papua 
IBAN: NL 87 INGB 0000 86 65 07
BIC: INGBNL 2A
t.n.v. Missiebureau Augustijnen
o.v.v. augustijnse scholen Papua-Barat
Het missiebureau kent een ANBI-status  

De augustijnse scholen in Papoea worden tevens gesponsord door de het Augustinianum in Eindhoven en Stichting Augustinianum Sorong
website www.sas-papua.nl 

Voor meer informatie over donaties zie:
www.sas-papua.nl/donaties-anbi

Augustinian Newsletter
Province of Our Mother of Good Counsel, Austral-Asia
Lent 2021  (p. 24-26)

The year 2020 marked the golden jubilee of the presence of Anton (‘Ton’) Tromp osa in what since
1 May 1963 has become named as the Irian Barat Province of Indonesia. This fifty-year ministerial milestone for Anton locally what was described as a Golden Year, and so it proved to be. The Austral-asian Province Newsletter is indebted to Anton because, throughout the past fifteen years, he has continuously sent us news and images of the Order’s ministry in West Papua, whose Augustinians are our brothers living nearest to Australia. A special thanks to relatives in the Netherlands of deceased Dutch Augustinians who for this Newsletter located in their family photo albums the photos included here of West Papuan ministry decades ago.
 [ Ed ]

My appointment to the Dutch Augustinian Mission in Papua came as no surprise, and I accepted it as an inviting adventure. Two years before my priestly ordination, it had been decided that I would be going there, and my seminary education programme was then expanded to include cultural anthropology, language study, a medical course, etc.

For my enculturation in West Papua, I read a lot and listened to experienced missionaries. I tried not to have prejudices, to keep an open mind, just to be ‘present’ and to take everything in. More listening than talking, and more asking than answering. Upon my arrival there, I was only twenty-four years of age; therefore it was agreed between the Provincial and Bishop Piet van Diepen osa (Diocese of Manokwari) that, after three to four years in Papua, I would take up some advanced studies. It turned out to be a master’s degree in sociology at the Asian Social Institute in Manila, Philippines.

Although located in a remote and isolated part of the world, the West Papuan indigenous people have lived and maintained themselves adequately in these tropical forests for hundreds of years. Amazing. So for us missionaries, the point was to get behind this miracle, always wondering why something was felt, done and expressed as it was done. Nothing should be a priori ‘strange’. When you live in an isolated village, in a rural area, with two-way radio for official business only, poor public radio reception (Dutch broadcasting company), and with no foreigners around, one had no choice; adjustment goes smoothly. The new language I had to learn was Bahasa Indonesian. Our dialogues were usually at a ‘low level’ about daily life, bride prices, crimes, livestock and farming, and not about the world scene, politics, or theological discourse.

kaartje Papua-Barat, indeling bisdom

When I arrived, it was straight to a jungle parish for me – three and a half years in 1970-1973 as the assistant parish priest in Bintuni, at the MacCluer Gulf, the southern part of the so-called Bird’s Head on any map of Indonesia. The pastor there was Fr Ben (Bernardus) Noords osa, the only European in the area. He already had been there for eight years. It was unfortunate that Bintuni in those years was the only parish/mission in the diocese that had no Religious Sisters. Bintuni was then a town of approximately 3,000 people (now 15,000). As outstations, there were about thirty villages, twenty of them Catholic, with approximately another 15,000 people. It is a coastal town at the mouth of the Bintuni River near the Bintuni Bay or MacCluer Gulf. From Bintuni we had to minister to about twenty villages located along the rivers of the north and south coast of Bintuni Bay. Some villages could only be reached by boat, and others only by trekking through the jungle. The people had dug-out wooden canoes (see photo). The Church had its own motorboat with a pair of thirty-horsepower engines, and it could carry about fifty tons of freight. The government, police and military had no boat; they had to ask for assistance from the Church.

A coastal ship from Sorong would stop by about once every two months. The Catholic dioceses in West Papua have their own light aircraft, in those years three or four Cessna 185s, operating as Associated Mission Aviation (AMA). A Cessna aircraft came to Bintuni once or twice every two months. The priest had to mow the grass airstrip (800 by 40 meters) every two or three weeks.

There was no electricity service in Bintuni. The church compound had its own generator; besides that, two Chinese stores had the only other generators in the district. Nor was there a public water supply; you either had to dig your own well, catch rain water, or else scoop drinking water from the nearby river, like every village did. The local diet: the staple food was sago (the starch of the sago palm tree) and sweet potatoes, yams and cassava; we had plenty of fish, and once in a while pork or deer. Rice was imported, but not enough for us to be able to eat some every day. Everything was very basic, e.g., once we had no sugar for a couple of months, but we had sticks of sugar cane.

We tried to visit every village at least once every three months. Salaries for the teachers (also to those teachers in government schools) were delivered by the parish priest during his visits to the villages. The priest also brought supplies for those teacher-families and catechists (whatever you can think of, from iron machetes and axes to underwear, from candies to fishing hooks, etc). Part of the pas-toral work consisted of trading, dealing with food supplies, construction and maintenance of engines and buildings. Part of the time was spent on communication, walking in the jungle, traveling by boat, cutting the grass of the airstrip, repairing the mower and the generator, dealing for diesel-oil and kerosene (often delivered by aircraft).

For me when new to West Papua, there was not much sense of isolation; on the contrary, no solitude or privacy at all, always surrounded by people. The children accompanied you when you went to take a bath in the river, the Bintuni adults would in the evenings come to the rectory where there was electric lighting, just to sit and talk, to look at the pictures in old magazines, to play cards, etc. Even when Fr Ben Noords and I were the only two persons there, we spoke Indonesian together. So for years no Dutch was to be heard (except during our visits to the diocesan office in the town of Manokwari at the most once a year). Every parish also had a small boarding school (in Bintuni, (then about forty kids), so those kids studied in the school located in the parish’s backyard.

There was no other realistic course of action for a foreign missionary than to adjust, to do what others previously had done for years. No reason for innovation! There was a big gap between the modern post Vatican II Dutch Church and this remote traditional jungle Church. (What missionary had heard of the changes in the ecclesial world? Who kept reading theology? Only one or two, besides our bishop, Piet van Diepen osa, who had attended the later Vatican Council sessions). Keep in good health as far as possible, because of always the presence of malaria, tropical wounds, etc., be down to earth, be practical, unite people of the different tribes and migrants from other Indonesian islands, pay attention to village community development, health care and schooling. Education is the way forward. Respect the local culture. Speak the language as well as possible. Come to know Nature.

The local people are very religious. Allah is nearby. Death is part of life. They have a cosmological outlook, where nature and culture are not separated, where ‘man’ is ‘part of nature’ and not the boss mastering nature. Solidarity with the sorrowful and the people suffering is evident. The rites of passage (birth, marriage, death) are witnessed by everybody (no need for sexual education later on, ha, ha!!).

The community, the family, is more important than the individual. Tragedy occurs due to ‘bad spirits’, to ‘Satan’. How do you dismiss or attack them? No worries about not being safeguarded in the hands of God. Man is co-creator and co-salvator. The world-hereafter is still ‘our’ world (with the deceased omnipresent). 

People in Bintuni have experienced some European presence since Dutch colonial administrators had first moved through the area in 1925. When I arrived there eight years after Fr Ben Noords osa, he said he had been made to feel very welcome and at home; priests were the people’s links to the wider world, and were agents in uniting the tribes. They shared with us everything they had, and were proud to be Catholic. A few villagers were polygamous, let it be…

The Indonesian military presence after 1969 was always a burden and a threat. Each person or family was Catholic, Protestant or Muslim. Catholic village leaders held a Sunday service in the absence of a priest. Fr Paul Trorba osa, the secondever Papuan Augustinian priest, now aged in his sixties, came from Bintuni. So too was Fr Lewi Ibori osa, now in his fifties and serving as Vicar General of the Diocese of Manokwari-Sorong. There also have been a number of Religious Sisters from Bintuni.

Today within the Diocese of Manokwari-Sorong, there are twentyeight parishes, of which the Order staffs five of them (but not Bintuni). The other parishes are led by secular clergy of the Diocese, plus a few secular priests on loan from other dioceses in Indonesia, and some volunteer priests who are Carmelites or Divine Word Missionaries. Since 1956, a total of fourteen Dutch Augustinians have served in this Mission, three of whom in advanced years now live in the Netherlands: Arnold Neijzen, 93 years old, spent 57 years in Papua, Piet Giesen, 81 years old, spent more than twenty years in Papua, and Jan van Dril, 80 yrs old, spent twenty years in West Papua. Jan van Dril is still pastorally active as parish priest in the Dutch town of Medemblik.

Here in Papua, we first accepted candidates to the Order in 1985, starting with a novitiate. These days our Vicariate is very much blessed by an annual flow of postulants entering it. We are receiving candidates – clerical and non-clerical – who within the Augustinian fraternity are developing a great range of practical and academic skills, and will lead the Vicariate to a fruitful future.

The relatively recent advancement from Delegation status to become the Vicariate of Papua, Indonesia was a joyful and much-awaited occasion. Our vicariate leader is Fr Jan Pieter Fatem osa. The Vicariate has been ascribed to the Province of Cebu, which step is full of opportune for both of these Augustinian jurisdictions. Already it has resulted in two of our friars, Fr John Yempormase osa (Parish Priest) and Deacon Fransiskus M’baa osa, sharing ministry with two friars from the Cebu Province in the administration of a parish near Ketapang, (see page 21) in the Indonesian section of the island of Borneo.

In summary, all of 2020 was a blessed year for me, and thankfully our part of West Papua has been touched by Coronavirus only lightly. With the passing of the years (so very quickly!), most of my previous responsibilities are now in the capable hands of younger friars, and that is good for all concerned. I thank God for my life, and for my vocation to ever seek cor unum et anima una in Deum. Semoga Tuhan Yesus selalu menyertai kita. (“May Christus Totus be with us always!”)

Ton Tromp OSA

  Anton Tromp osa